Handige tips, voor het maken van een goede PowerPoint presentatie

PowerPoint is een veelgebruikt programma voor het maken en geven van presentaties. Het gebruik van de juiste kleuren, lettertypes, plaatjes en tekst bepalen voor een groot deel hoe jouw presentatie overkomt.

Daarom wat handige tips:

*Voor presentaties op een groot scherm is een donkere achtergrond met een lichte letter het meest geschikt. Vermijd een witte achtergrond met zwarte letters; mensen kunnen hier niet lang naar kijken. Wanneer letters en achtergrond bijna dezelfde kleur hebben is de presentatie onleesbaar.

*Zorg ervoor dat de achtergrond rustig is. Het liefst één kleur. Verwerkt  je wel een plaatje in de achtergrond, doe dat dan op een zodanige manier dat het bijna niet zichtbaar is anders heeft het te veel invloed op de leesbaarheid van de tekst.  En de bedoeling is dat mensen ook de tekst kunnen lezen.

*Gebruik zo weinig mogelijk kleuren in de tekst. Bij gebruik van meerdere kleuren gaan mensen zich afvragen waarom dat is en verdwijnt de aandacht. De regel is niet meer dan twee kleuren per dia en niet meer dan drie kleuren per presentatie.  Maak alleen onderscheid in kleur tussen bijvoorbeeld titel en tekst, maar niet binnen de tekst of tussen dia’s. Gebruik geen verschillende lettertypes.

*Gebruik zo min mogelijk tekst. Maximaal 7 regels per dia. Niet meer! Het is dan niet meer duidelijk en overzichtelijk.

*Gebruik grote en duidelijke letters. Mensen moeten je tekst op je dia goed kunnen lezen. Gebruik daarom maar één soort lettertype, liefst 24 of groter.

*Gebruik animatie en overgangseffecten met mate; niet meer dan twee of drie verschillende soorten effecten per presentatie, en niet meer dan één per dia. Anders wordt de presentatie veel onrustig.

*Gebruik beelden. Een presentatie met alleen maar tekst is saai en blijft niet hangen. Gebruik daarom beelden zoals plaatjes, grafieken en foto’s die de inhoud van je tekst ondersteunen. Overdrijf daarbij niet en gebruik niet meer dan twee plaatjes per dia. Ook hier geldt dat de hoeveelheid informatie per dia niet te groot mag zijn.

Bezuinigingen passend onderwijs gaan door…

De Tweede Kamer gaat akkoord met een bezuiniging van driehonderd miljoen euro op het passend onderwijs, meldt de NOS. Dat bedrag haalt minister Marja van Bijsterveldt (CDA) uit het potje voor extra hulp voor probleemjongeren. Regeringspartijen CDA en VVD en gedoogpartner PVV steunen de plannen die vanmiddag tijdens een debat zijn besproken.

De coalitiepartijen en de PVV willen nog wel duidelijkheid over de gevolgen voor scholen. Een Kamermeerderheid vindt dat de maatregel er niet toe mag leiden dat scholen dicht moeten.

Het ‘passend onderwijs’ gaat vanaf 1 augustus 2012 in en houdt in dat kinderen met een handicap of lichte psychische of gedragsproblemen zoveel mogelijk naar een gewone school gaan. Hiervoor komen er samenwerkingsverbanden van gewone scholen en het speciaal onderwijs.

Scholen mogen niet sluiten, wel gedwongen ontslagen
Het kabinet is van mening dat het passend onderwijs te duur is geworden. De Kamer vindt dat de maatregel er niet toe mag leiden dat speciale scholen hun deuren moeten sluiten. Toch liet Van Bijsterveldt vorige week bij een manifestatie tegen de bezuinigingen weten dat er zeker gedwongen ontslagen vallen. Van Bijsterveldt kon niet zeggen om hoeveel ontslagen het precies gaat. De onderwijsvakbonden spreken van zesduizend banen die op de tocht staan. Het kabinet trekt wel in het budget voor het onderwijs tweehonderdvijftig miljoen euro uit voor het belonen van leraren die goed presteren.

Van Bijsterveldt schaft de rugzakjes af
Momenteel bedraagt het totale budget voor het passend onderwijs 3,7 miljard euro. De bezuiniging moet het budget terugbrengen naar het niveau van 2005, toen het nog 3,4 miljoen bedroeg. Van Bijsterveldt schaft ook de zogenoemde ‘rugzakjes’ af. Dit zijn persoonsgebonden budgetten waarmee ouders van probleemleerlingen steun kunnen inkopen. NRC onderwijsredacteur Marieke van Twillert legde op 2 februari in NRC Handelsblad uit wat deze ‘rugzakjes’ precies zijn:

Het rugzakje (ingesteld in 2003) is geld, waarmee scholen extra begeleiding kunnen geven aan kinderen met een aandoening. Denk aan (lichte) psychische aandoeningen of gedragsstoornissen als autisme, of een lichamelijke handicap. Die school koopt met het budget van het kind extra hulp in, zoals een paar uur ‘remedial teaching’, of speciaal lesmateriaal. Geld aanvragen is gecompliceerd: ouders dienen een verzoek in bij een commissie, die bepaalt of het kind in kwestie inderdaad ‘zorg’ behoeft.

In de plaats van individueel budget aanbieden voor kinderen wordt in het onderwijsbudget geld toegekend aan de school zelf. De scholen moeten vervolgens op zoek gaan naar een ‘passende plek voor ieder kind’. Met het geld dat de scholen krijgen, moeten leraren opgeleid worden om zorgleerlingen beter te helpen. Van Bijsterveldt meent dat hierdoor de professionaliteit toe- en de bureaucratie afneemt. Maar de vakbonden en scholen zijn het daar niet over eens. Van Twillaart:

“Het grootste probleem is de bezuiniging van 300 miljoen euro – op beleid dat nog niet is ingevoerd. Volgens de minister is het mogelijk om tegelijkertijd een nieuw systeem in te voeren én te bezuinigen. Daar denken scholen, schoolleiders en vakbonden anders over. De ‘gewone’ scholen zijn bang dat vooral zij de gevolgen zullen merken. Zij zijn namelijk verplicht de kinderen aan te nemen. En de werkdruk neemt toe voor leraren.”

bron:http://www.nrc.nl/nieuws/2011/02/16/bezuinigingen-passend-onderwijs-gaan-door/

Bezuinigingen passend onderwijs oneerlijk…

De nieuwe kabinetsplannen voor ‘Passend onderwijs’ gaan direct ten koste van de begleiding van de kinderen die extra zorg nodig hebben. Bezuinigingen zijn onvermijdelijk, maar deze keuze raakt juist de meest kwetsbare kinderen. Terwijl op hetzelfde moment het kabinet besluit om een belastingkado weg te geven voor villabezitters, door de geleidelijke verhoging van het eigenwoningforfait voor villa’s boven de 1 miljoen euro af te blazen. Het moet en kan eerlijker!

Leraren krijgen nog grotere en drukkere klassen met veel zorgleerlingen. Er komt minder geld voor begeleiding in de klas. Doorverwijzen naar het speciaal onderwijs mag straks ook niet meer. En het speciaal onderwijs, waar nog veel te verbeteren valt, wordt extra gekort. Dit leidt dus tot grotere klassen, terwijl iedereen de menselijke maat in het onderwijs terug wil. En klassenvergroting en minder begeleiding betekent onvermijdelijk nog meer thuiszitters.

De lessen van de parlementaire commissie die onderzoek deed naar onderwijsvernieuwen sinds begin jaren negentig, worden genegeerd. Er wordt namelijk opnieuw fors bezuinigd tijdens een grote verandering in het onderwijs.

De PvdA wil de aanhoudende groei van het doorverwijzen van probleemkinderen stoppen. De oplossing hiervoor is om gewone scholen te ondersteunen met meer handen in de klas. Dat kan door een andere keuze te maken. Overal in het onderwijs valt te beluisteren: laat die prestatiebeloning maar zitten maar geef ons extra ondersteuning in de klas. Nu het tegenovergestelde gebeurt, blijft er van het draagvlak onder leraren niets over!

bron: http://nu.pvda.nl/berichten/2011/01/Reactie-PvdA-op-bezuinigingen-passend-onderwijs.html

Het verschil tussen een gedragsstoornis en een gedragprobleem

Gedragsstoornis:
Je spreekt van een  gedragsstoornis als het probleem niet te verhelpen is en de persoon ermee moet leren omgaan. Een stoornis zit echt in het lichaam en is met de geboorte in de genen meegegeven.
Het probleem van de stoornis zit in de aanleg en rijping/ontwikkeling van het zenuwstelsel. Dit heeft invloed op de ontwikkelingsfuncties.

Wanneer een kind een stoornis heeft reageert het niet zo positief en nieuwsgierig op nieuwe prikkels en dingen als normale kinderen. Ze kunnen niet goed tegen verandering en kunnen zich niet goed inleven in anderen en in sociale situaties. Door goede steun en opvoeding kun je ervoor zorgen dat de uitkomsten van een stoornis minder negatief zijn.

DSM-IV:
Om van een stoornis te mogen spreken moet het probleem aan bepaalde criteria of regels voldoen, zoals bijvoorbeeld staat omschreven in de DSM-IV van de American Psychiatric Association. Ook kan er nog onderscheid gemaakt worden tussen stoornissen, namelijk geexternaliseerde problemen (naar buiten gericht, bijv. Agressie) en internaliserende (naar binnen gericht, bijv. emotionele problemen).

Behandeling:
Het is belangrijk dat het kind bescherming geboden wordt en leert omgaan met de stoornis. De beinvloeding van de ouders en de omgeving is echter beperkt. Voorbeelden van stoornissen zijn autisme, dyslexie en ODD.

Gedragsprobleem:
Een gedragsprobleem is niet iets wat je hebt meegekregen toen je geboren werd, maar heb je gekregen. Het staat meer buiten het kind, het is geen eigenschap. Er zijn problemen die ontstaan zijn in de omgeving van het kind (bijvoorbeeld (door omstandigheden) in het gezin of op school). Door die problemen verloopt nu de ontwikkeling minder goed. Het probleem is aan de situatie gebonden. Het gedragsprobleem wordt als het gevolg gezien van een oorzaak, bijvoorbeeld een trauma die het kind heeft ondergaan of een “slechte” opvoeding.

Behandeling:
Bij de behandeling van gedragsproblemen is de beïnvloeding van buitenaf groter dan bij de stoornis. Hulp bestaat hier meer uit het begeleiden van de gezinnen in de opvoeding en het creëren van structuur, daarnaast kan individuele therapie of gesprekken een manier van behandelen zijn.

Informatie over leerproblemen

 
Een leerprobleem of leerachterstand kan op veel manieren ontstaan. Er zijn verschillende soorten leerproblemen, allemaal met hun eigen unieke kenmerken.
Soms heeft een leerling een combinatie van meerdere leerproblemen, of een leerprobleem in combinatie met bijvoorbeeld een gedragsstoornis. Leerproblemen zijn voor een leerling zijn vaak heel lastig, je kunt immers op een bepaald gebied minder goed meekomen met de lesstof. Dit kan vele gevolgen hebben zoals, faalangst pesten, heftige onzekerheid. Maar kan ook leiden tot opstandigheid en extreem druk gedrag in de klas. Het is belangrijk om bij leerproblemen heel goed te kijken naar de beste oplossing voor de leerling. Er bestaan zowel binnen school als buiten school veel mogelijkheden om de leerling te helpen bij het zo goed mogelijk leren omgaan met het leerprobleem.

Leerling gaan op een bepaalde manier aan het werk. Op school krijgen ze een opdracht en daar gaan ze dan mee aan de slag. Als leerlingen op een goede manier aan de slag gaan met de opdracht is er sprake van een goede werkhouding en zullen de resultaten meestal ook goed zijn tenzij er sprake is van bijv. een lage intelligentie. Wanneer een leerling op een verkeerde manier aan de slag gaat met de opdracht, is er sprake van een werkhoudingprobleem. De resultaten van deze leerling zullen over het algemeen ook niet goed zijn (maar dat hoeft niet, bijvoorbeeld bij een hoge intelligentie).

Als een leerling werkhoudingsproblemen heeft, kan je dat aan zijn gedrag zien. Bijvoorbeeld als de leerling maar niet begint met werken, of al begonnen is met de opdracht voordat de volledige uitleg is gegeven.

Soms zitten de werkhoudingsproblemen van de leerling in het denken. Dan zie je dus niet aan het gedrag van de leerling dat er iets verkeerd gaat. Bijvoorbeeld als de leerling wegdroomt of snel is afgeleid,

Kenmerken van werkhoudingsproblemen:

Concentratie:
Als een leerling een werkhoudingsprobleem heeft wordt al snel gezegd dat er sprake is van een concentratieprobleem.
Er zijn twee aparte groepen binnen de concentratieproblemen:

Concentratiemoeilijkheden: Bij deze groep is er sprake geweest van bijvoorbeeld een gebeurtenis waardoor de leerling aan iets anders denkt dan aan zijn schoolwerk. Zijn gedachten dwalen dan steeds af naar wat er gebeurd is. Te denken valt aan een scheiding van de ouders of het verlies van een dierbaar persoon. Over het algemeen is zijn de concentratiemoeilijkheden tijdelijk.

Concentratiestoornissen: Bij een stoornis gaat het om een proces in de hersenen die niet veranderd of opgelost kan worden. Het is aangeboren en er moet mee worden leren geleefd. Te denken valt aan ADHD. Deze kinderen kunnen niet verantwoordelijk gehouden worden voor hun beperkte aandacht.

Er zijn drie verschillende vormen van aandacht.
Gerichte aandacht: De leerling wordt dan niet afgeleid door dingen die buiten hem om gebeuren, maar kan zijn aandacht bij de opdracht houden.

Volgehouden aandacht: Als de leerling zijn aandacht voor langere tijd bij de opdracht kan houden.

Verdeelde aandacht: De leerling kan zijn aandacht verdelen over verschillende aspecten van de opdracht. Dat is belangrijk om een ingewikkelder vraagstuk op te kunnen lossen.

De mate van aandacht is belangrijk voor de werkhoudingsstijl de leerling.

Impulsieve houding:
Als een leerling impulsief is, dan begint hij aan de opdracht zonder erbij na te denken. Een impulsieve leerling reageert meteen op in het oog springende details en kan daardoor ook afgeleid worden; het is daar teveel mee bezig.

De leerling zoekt een oplossing door te gokken. Het zal niet systematisch naar een oplossing zoeken, het probeert maar wat en als het niet werkt, probeert hij wat anders (of niet). Deze leerlingen weten aan het eind van de opdracht vaak ook niet hoe ze aan de oplossing gekomen zijn.

Weinig analytisch werken:
De leerling leest de opdracht te oppervlakkig of luistert niet goed naar de opdracht, waardoor de opdracht verkeerd uitgevoerd wordt. Het goed luisteren en bekijken van een opdracht alvorens ermee aan de slag te gaan, is een belangrijk aspect van een goede werkhouding.

Weinig zelfstandig werken:
De leerling heeft moeite om zelfstandig met een opdracht aan de slag te gaan. Ook vindt deze leerling het lastig om de opdracht te voltooien. In een klas zijn er veel leerlingen die hier last van hebben. Meestal komt dit voort uit onzekerheid, of de leerling heeft bevestiging nodig, voordat hij de opdracht als ‘af’ beschouwt. Deze leerlingen werken vaak chaotisch en er zit geen vaste lijn in hun manier van werken.
In eerste instantie analyseren ze de opdracht al onvoldoende, waardoor hij/zij niet weet wat het moet doen. Ook gaat hij niet uit zichzelf op zoek naar een goede oplossingsstrategie en heeft hier al hulp bij nodig. Pas aan het einde van de opdracht vragen ze aan de leerkracht of het goed is, en dan is het eigenlijk al te laat.

 Factoren in de leerling:

Medisch-lichamelijke factoren:
Voor een goede werkhouding is het belangrijk om lichamelijk goed en gezond te zijn. Wanneer je bijvoorbeeld ADHD, hebt, heb je concentratieproblemen.

Emotionele factoren:
Een voorwaarde voor een goede werkhouding is motivatie. Als er motivatie is de leerling, kan zelf een leerling met concentratieproblemen een goede werkhouding hebben.
Faalangst is ook een emotionele factor. Als een leerling een keer een slecht cijfer heeft gehaald voor een toets rekenen, kan het gaan denken dat hij niet kan rekenen. Dit is van invloed op het maken van de volgende rekentoets. Door de negatieve gevoelens, gaat het werken ook minder en raken ze gedemotiveerd.

Cognitieve factoren:
Wanneer een leerling geen goede voorkennis heeft opgebouwd door de jaren heen kan het opdrachten minder goed begrijpen of uitvoeren. Hiertoe behoren ook de taalontwikkeling, motoriek, voldoende ruimtelijk inzicht, auditief en visueel geheugen, abstractievermogen etc. (behoren tot de intelligentie).De cognitieve stijl van de leerling is ook van invloed op de werkhouding. Dit is de manier waarop het kind denkt en hoe hij zijn voorkennis gebruikt.

 Factoren in de omgeving:

 Kenmerken van de leerkracht:
De persoonlijkheid van de leerkracht kan van invloed zijn op de werkhouding van het kind. Te denken valt aan de benadering van de kinderen (is hij dominerend of juist sociaal ingesteld. Het taalgebruik van de leerkracht. Is dit persoonsgericht (Dat heb je goed gedaan,
Tom!) of situatiegericht (Het was wel moeilijk voor je hè?). Ook is de organisatie van de lessen van de leerkracht van invloed. Als de leerkracht een structurerende opbouw heeft, kan aansluiten bij het kind en in kleine stapjes werkt, vermijdt werkhoudingsproblemen bij het kind.

Taakkenmerken:
Hoe complex is de opdracht; hoe lang is de opdracht; wanneer wordt de opdracht gegeven (aan het einde van de dag of juist aan het begin?); de motiverende elementen in de taak zelf (hoe leuk wordt de saaie leerstof gemaakt door de leerkracht, of bijvoorbeeld film/plaatjes/vorm van opdracht). (Activerende werkvormen)

Sociaal-emotionele factoren:
De ouders en leeftijdsgenootjes hebben ook hun invloed op de werkhouding van de leerling. De interactie met de omgeving moet daarom ook goed bekeken worden.
Bijvoorbeeld de manier waarop de ouders thuis met de leerling omgaan (op welke manier worden ze gestimuleerd om hun huiswerk te maken, mag de leerling het zelf ontdekken?). Als leerlingen thuis weinig regels opgelegd krijgen en er nauwelijks grenzen worden aangegeven, zullen het op school ook over het algemeen moeilijk hebben.

Sociaal- materiële factoren:
Dit gaan om de manier waarop bijvoorbeeld het klaslokaal is ingericht. Als deze gezellig is, zal dat de werkhouding goed doen omdat het kind zich goed voelt, maar aan de andere kant kan het ook snel afgeleid raken.

Praktische aanpak werkhoudingsproblemen (voor school, ouders en leerling):

Basisprincipes: structuur en geduld:
Normen en afspraken moeten voor de leerling belangrijk zijn, wil het goed aan het werk kunnen gaan. Voor elke leerling is het belangrijk dat er duidelijkheid is over de opdracht, de manier van uitvoeren, de probleemoplossing etc. Maar ook over de manier waarop het met anderen om moet gaan.

Verbaliseren. Om het denkproces te kunnen sturen heb je taal nodig. De verschillende processen en fasen moeten daarom duidelijk verwoord worden. Ook moet de leerling leren om de stappen die hij neemt te verwoorden.

Visualiseren. Plaatjes kunnen de denkprocessen ondersteunen. Verder kunnen processen ook ondersteund worden door bijvoorbeeld schema’s of symbolen.

Model staan. De docent moet de leerling voordoen hoe iets moet. Dit gaat schematisch als volgt:

1.    de docent verwoord de denkstappen hardop en de leerling volgt.
2.    de docent verwoord de denkstappen hardop en de leerling voert de opdracht uit.
3     de leerling verwoordt hardop en voert zelf de opdracht uit.

Een leerling  met werkhoudingsproblemen heeft het nodig dat opdrachten regelmatig herhaald worden. De leerling moet de tijd krijgen om te wennen aan nieuwe regels en verwachtingen. Ook zal het het geleerde niet zo makkelijk ook in een andere situatie toepassen. Het is daarom belangrijk dat de docent hierin geduld kan opbrengen en de leerling hierin begeleid en ondersteund.