Wat wordt er verstaan onder zelfstandig leren?

Zelfstandig leren houdt in dat leerlingen actief moeten leren omgaan met de leerstof en de opdrachten, zelf keuzes moeten maken en zelf hun werk moeten plannen en bijsturen. Leerlingen moeten dus meer verantwoordelijkheid krijgen over hun leerproces en minder afhankelijk zijn van de docent.

Zelfstandig leren is zowel middel als doel. Allereerst is het een middel om de schoolprestaties van leerlingen te verbeteren. Het levert actief en zelfstandig leren meestal kwalitatief hoogwaardige kennis op. De kennis die op deze wijze wordt opgedaan is voor de lerende vaak toegankelijker, samenhangende en bruikbaarder, dan de kennis die wordt opgedaan door passieve kennisopname.

Ook is zelfstandig leren een doel op zich. Zelf keuzes kunnen maken, je werk goed kunnen plannen, kunnen samenwerken, kritisch denken en in staat zijn jezelf verder te ontwikkelen.

Er is een verschil tussen zelfstandig werken en zelfstandig leren. Bij zelfstandig werken zijn de leerstof en de leerroute in hoge mate vastgelegd. De leerlingen krijgen wel enige vrijheid om te bepalen wat zij wanneer doen, maar wat er geleerd wordt en in welke volgorde wordt bepaald door de docent en het lesmateriaal. De leerlingen werken zelfstandig de voorgeschreven oefeningen en opdrachten door.

Bij zelfstandig leren sturen de leerlingen hun eigen leren zonder veel hulp en steun van buitenaf. Zij kiezen hun eigen leerroute en de leeractiviteiten die zij willen uitvoeren.

In een school waar zelfstandig leren centraal staat, zal het leren grotendeels plaatsvinden zonder direct toezicht van de docent en werken de leerlingen langere tijd aan complexe, zelfgekozen taken, alleen of in groepjes.

De belangrijke aspecten van zelfstandig leren zijn:

  • zelf stellen van haalbare en relevante leerdoelen;
  • zelf de studietijd indelen en de te ondernemen leeractiviteiten plannen;
  • zelf zoveel mogelijk dingen onderzoeken en uitpluizen;
  • zelf samenwerking zoeken met medeleerlingen;
  • tijdig hulp vragen aan de begeleidende docent;
  • juist gebruik maken van leermiddelen;
  • de eigen inzet in de gaten houden;
  • zelf evalueren of een aak tot een bevredigend einde is gebracht;
  • reflecteren over de toegepaste methode van studeren;
  • succes of falen toeschrijven aan de juiste oorzaken.

Zelfstandig leren stel kennisverwerving van leerlingen centraal in plaats van kennisoverdracht door de docent. Het verwerven van nieuwe kennis is een individueel proces van actief selecteren van informatie, deze informatie organiseren in een geheel en integreren met aanwezige kennis. Leerlingen bouwen dus zelf hun kennis en vaardigheden op, op basis van wat ze al weten en kunnen.

Leervaardigheden die belangrijk zijn voor een leerling die zelfstandig wil leren:

  • Studerend kunnen lezen

Een strategische benadering van lezen, waarbij de leerling de manier van lezen aanpast aan een specifiek doel of een specifieke taak.

  • Leren door schrijven

Schrijven kan gebruikt worden ter ondersteuning en stimulering van het denken en leren. Al schrijvende construeert de leerling betekenissen, bedenkt inhouden, ontdekt verbanden, verheldert en ontwikkelt zijn ideeën en gedachten.

  • Kritisch denken

Dit houdt in dat de leerling niet alleen kennis toepast, maar ook in staat is om te analyseren, samen te stellen en  te evalueren.

  • Leren door samenwerken

Leren wordt steeds meer gezien als een actief proces van kennis construeren. Dit is niet alleen een individuele aangelegenheid, maar ook een sociale aangelegenheid. Kennis ontwikkelt zich en krijgt betekenis in interactie met anderen.

Hierboven zijn de complexe leeractiviteiten beschreven. Er zijn ook voorbereidende leervaardigheden die gedurende het leren van belang zijn, zowel vooraf, tijdens en achteraf. Dit zijn de voorbereidende leeractiviteiten: kiezen, je doel bepalen, jezelf motiveren en je tijd managen en plannen. Vervolgens kennen we de uitvoerende leeractiviteiten: jezelf vragen stellen, structureren of schematiseren, jezelf controleren of bewaken en hulp vragen en geven.

Tenslotte is er nog een afsluitende leervaardigheid, namelijk jezelf beoordelen.

Documentaire: Rauw en Puur

Liefde en Losse handjes
In de eerste aflevering gaat Mildred Roethof in Den Helder op verkennend onderzoek naar het ‘liefdesleven’ van de jongeren en staan de ‘liefdesrelaties’ van jonge meisjes (13-17 jaar) met Antilliaanse jongens van de straat centraal. Deze relaties worden vooral gekenmerkt door grensoverschrijdend gedrag in de vorm van mishandeling en intimidatie. Jonge meisjes doen open relaas van hun ervaringen met deze jongens. Ook de straatjongens zelf komen aan het woord.

Alhoewel Bureau Jeugdzorg Noord-Holland niet wil reageren op camera, spreken zij van een zorgelijk situatie. Zorgcoördinatoren op scholen bevestigen de problematiek en spreken van een tendens die alleen maar aan het groeien is.

Liefde en Losse handjes

Leerstijlen

Elke leerling heeft zijn eigen leerstijl. Als docent is het van belang dat je weet met wat voor soorten leerstijlen je te maken kunt hebben in je klas. Als je als docent de stof op een manier brengt die bij sommige leerstijlen van leerlingen niet past zullen deze leerlingen waarschijnlijk afhaken. Leerlingen moeten handvatten aangereikt krijgen waarmee zij hun eigen leerprocessen leren sturen. Veel onderwijsmethodes gaan uit van een bepaalde leerstijl. Sommige leerlingen hebben echter niet de leerstijl van de methode. Doeners bijvoorbeeld willen direct met de praktijk aan de slag, beslissers analyseren eerst of de theorie wel bruikbaar is in de praktijk en dromers leren het liefst van het observeren van anderen.
Als leerkracht kun je plezier in het lesgeven verhogen door te werken volgens de leerstijlgerichte benadering. Wanneer de docent studietaken leerstijlgericht aanbiedt, hebben de leerlingen de mogelijkheid te starten met de leerstap uit het proces die het beste past bij hun persoonlijke leerstijl wat de motivatie zal vergroten.

Er zijn verschillende modellen om leerstijlen in kaart te brengen. Ik vind zelf het model van Kolb erg waardevol. Je kunt je leerlingen op internet deze test laten maken.

Onder een leerstijl verstaat Kolb: leeractiviteiten die iemand ontplooit, de leerstrategieën die hij of zij gebruikt. Leerstijlen ontwikkelingen zich gedurende schoolloopbaan en het leven.

Het leer- en ontwikkelingsproces van leerlingen is het resultaat van een ingewikkeld samenspel van uiteenlopende factoren. Zo zijn cognitieve capaciteiten van leerlingen van invloed op de manier waarop zij het leerinhoud eigen maken. Hetzelfde geldt voor de opvattingen die leerlingen over leren en kennis hebben.

Kolb gaat ervan uit dat er vier fasen in leerprocessen zijn te onderscheiden:

  1. Concreet ervaren: iets doen en dan ontdekken wat dat voor gevolgen heeft. Zo’n ervaring is vaak emotioneel gekleurd: de leerling ervaart al doende succes of teleurstelling.
  2. Reflectief observeren: bekijken wat er gebeurd is en daarover nadenken en erop verder fantaseren. De leerling ziet niet alleen wat er is gebeurd, maar probeert ook de oorzaken en achtergronden daarvan te ontdekken en te bedenken wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn.
  3. Abstract conceptualiseren: de leerling zoekt een theorie (verklaring, model, concept). Hierdoor hoopt hij aan hetgeen hij ervaren heeft en waarover hij heeft nagedacht een zekere voorspelbaarheid te kunnen koppelen.
  4. Actief experimenteren: de leerling gaat toetsen of de in de vorige fase ontdekte theorie werkelijk klopt. Niet alleen door zijn eerste handeling te herhalen, maar ook door die theorie toe te passen op andere, soortgelijke situaties.

Volgens Kolb komen deze vier fasen in elk leerproces voor, echter niet altijd in dezelfde mate en in dezelfde volgorde. De fase die de leerling het meest aanspreekt, is meestal ook de activiteit waarmee hij zal beginnen als hij een leertaak krijgt voorgeschoteld en waarin hij ook de meeste energie zal steken. Omdat hij leertaken vanuit zijn favoriete activiteit benadert, zal zijn vaardigheid op dat gebied ook het beste ontwikkeld worden en zo ontstaat dan geleidelijk de typische ‘denker’ of ‘doener’

Voor een effectief leerproces is het belangrijk dat alle fasen worden doorlopen, ongeacht het startmoment waarop deelnemers ‘instappen’. De waarde van het model van Kolb zit erin dat je (overheersende) leerstijlen in een groep kunt vertalen naar effectieve werkvormen.

 Een paar praktische tips, aan de hand van vier leerstijlen die corresponderen met de fasen in het model van Kolb:

De dromer:
De dromer kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. De dromer kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Daardoor ziet hij vaak vele oplossingen. Een dromer leert het beste als hij de tijd krijgt om na te denken: eerst nadenken, dan pas doen. Sommige dromers twijfelen vaak en komen soms langzaam tot een besluit. Ze zijn voorzichtig en nemen weinig risico’s. Door zijn fantasie en inleving legt de dromer snel verbanden tussen verschillende situaties. Dromers maken en bedenken graag, maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig.

Hoe stimuleer je de dromer?

A Zorg voor verschillende meningen over een probleem: dat stimuleert.

B Geef de leerling tijd en ruimte om ervaringen te verwerken en gevoelens te uiten.

C De leerling leert het best als de leerkracht de leerstof met voorbeelden (visueel) uitlegt.

D Leg geen limiet of tijdsduur op: dromers hebben er een hekel aan.

E Moedig dromers aan: dan leren ze beter en liever.

De doener:
De doener wil vooral ervaringen opdoen en experimenteren. Als hij ergens aan begint, wil hij resultaten zien. De doener wil overal aan meedoen en erbij bijhoren. Hij werkt graag samen met anderen. Hij schiet snel in actie en probeert ook anderen mee te trekken. Een doener kan zich makkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. Hij zoekt vaak zelf nieuwe (leer)situaties op, maar neemt soms onnodige risico’s. De doener wil vlug resultaat. Soms is hij ongeduldig en gaat hij over tot actie zonder na te denken. Het is voor een doener niet altijd makkelijk om hoofd- en bijzaken van elkaar.

Hoe stimuleer je de doener?s

A: sfeer en menselijk contact zijn belangrijk. Doe veel samen. B. De leerling leert het best via groepswerk, taakjes en projecten.

C. Deze leerling heeft uitdagingen, spanningsvolle situaties nodig, die om snelle keuzes vragen.

D. Soms gaat de leerling zonder nadenken te werk. Evalueer een taak achteraf: de leerling zal veel leren uit je advies. Help hoofd- en bijzaken te onderscheiden.

E. Geef de leerling de nodige tijd en ruimte om dingen uit te proberen.

De beslisser:
De beslisser hakt graag knopen door. Hij plant een taak en voert die uit. De theorie interesseert hem niet zo, wel de oplossing voor het probleem. De beslisser voelt zich goed als het stappenplan, de leerroute, mooi uitgetekend voor hem ligt en hij stap na stap tot het resultaat kan komen. Maar soms weet hij niet wat aangevangen als er zich plots een kronkel voordoet. Door zijn gedrevenheid handelt een beslisser soms opdrachten te snel af. Een beslisser leert het meest als hij de kans krijgt om zaken uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert. Een beslisser is veeleer gericht op taken dan op mensen. Bij geklets wordt hij ongeduldig.

Hoe stimuleer je de beslisser?

A. Help de leerling een duidelijke rode draad te herkennen in de leerstof.

B. Geef de leerling de kans om met eigen oplossingen te experimenteren.

C. Laat de leerling zelf een probleem oplossen, maar geef hem aanwijzingen en raad.

D. De leerling leert het best als je voorbeelden uit de praktijk geeft.

E. Maak de leerling duidelijk dat wat hij nu leert, later van pas komt.

De denker:
De denker stelt graag onderzoekende vragen. Hij kijkt vooral naar wat gebeurt en probeert tot algemene regels te komen. Een denker is goed in logisch denken en redeneren. Denkers zijn meestal nauwkeurig en werken nauwgezet. Maar ze willen ook ruimte om creatief om te gaan met hun ideeën. Ze leren het best uit boeken en voordrachten: die zijn duidelijk en logisch opgebouwd. Ze leggen graag een relatie met de kennis die ze al hebben. Denkers kunnen niet goed tegen onzekerheid of wanorde. Ze vragen zelden hulp aan anderen. Soms staan ze niet echt met de voeten op de grond en komen ze met ideeën die ze nooit in de praktijk kunnen omzetten.

Hoe stimuleer je de denker?

A. Deze leerling weet graag waarom het iets leert. Vertel het hem.

B. Een denker heeft orde en rust nodig in de studiekamer. Maar ook in de klas. Groepswerken zijn niet echt aan hem besteed.

C. Geef de leerling de tijd om zelf het hoe, wat en waarom te ontdekken.

D. Bemoei je niet te veel. Denkers ervaren dat snel als bemoeienis, een inperking van hun ambities.

E. De leerling heeft uitdagingen (complexe vraagstukken) nodig: altijd dezelfde stof verveelt snel.

Mijn visie op het vak omgangskunde

Het beroep docent kent naar mijn mening vele aspecten. In de loop der jaren heb ik ervaring opgedaan in de verschillende manieren van lesgeven, motiveren en het stimuleren van leerlingen. Maar ook het reflecteren op mezelf, heeft mij inzicht gegeven in mijn kwaliteiten en de punten die ik nog verder moet ontwikkelen. De verschillende leerstijlen van de leerlingen en de opvoedkundige taak die je (ook) als docent hebt maakt het werk boeiend maar ook complex. Ik ben van mening dat je als docent over veel kwaliteiten moet beschikken om een goed pedagogisch leerklimaat in de klas neer te zetten. De leerlingen moeten zich gewaardeerd, gehoord en veilig voelen. Pas wanneer leerlingen dat ervaren zullen ze van je willen leren en aan willen nemen. Niet alleen het groepsproces in de klas maar ook het individu speelt een belangrijke rol in het overbrengen van kennis en vaardigheden. Het observeren en weten wat voor leerlingen je in de klas hebt is van essentieel belang om kennisoverdracht te kunnen realiseren. Kennis van groepsdynamica is naar mijn mening als docent van essentieel belang.
De vraag die ik mij constant stel is “ wat voor soort leerlingen heb ik in de klas, in welke fase zit deze groep, wat hebben zij nodig en welke manieren van leren brengt het beste resultaat op.
Verder krijg je als docent niet alleen te maken met leerlingen maar ook met collega’s, de directie, met ouders en instanties buiten school te maken. Ook die contacten bepalen of je als docent goed functioneert en op een positieve manier aan de kwaliteit van het onderwijs op de school een bijdrage levert. Het gaat dus naar mijn beleving niet alleen om de lesactiviteiten binnen de veilige muren van een klaslokaal maar veel mee dan dat!!!

Een docent biedt naar mijn inzicht,leerlingen een leeromgeving en leerstof aan die aansluit bij de fase in hun ontwikkeling. Zorg ervoor dat je als docent de beginsituatie goed in kaart brengt.
Als docent is het van belang dat je rekening houdt met individuele verschillen,verschillende leerstijlen en leerniveaus.
Ik geef niet alleen standaardlessen maar ik bedenk steeds weer andere manieren, methoden en middelen om de lesstof op leerlingen over te brengen. Ondanks de extra voorbereidingstijd levert dit meestal een goed resultaat op wat mij weer extra motivatie geeft.

Ik vind het contact met de leerlingen uitdagend en interessant. Ik vraag vaak nadat ik een les hebt gegeven om een reflectie van de leerlingen. Wat vonden ze leuk, wat vonden ze minder leuk en wat voor tips hebben ze voor mij? Ik sta open voor kritiek ook van leerlingen. Ik ben niet bang om wanneer ik iets fout hebt gedaan om dat toe te geven. In de loop der jaren heb ik gemerkt dat leerlingen het alleen maar prettig vinden wanneer ze een leraar voor de klas hebben die ook niet perfect is. Ik wil een sfeer in mijn klas neerzetten waarin mensen zich geaccepteerd voelen en zichzelf kunnen zijn.

Ik probeer de lessen interessant te maken voor de leerlingen door aan te sluiten bij hun leefwereld. Dit doe ik o.a. door bijv. de actualiteit te gebruiken of iets van mezelf in de les te stoppen. Ik heb ervaren dat het geven van voorbeelden die met mezelf te maken hebben het voor leerlingen erg aantrekkelijk maakt om actief deel te nemen aan de les. De leerlingen zijn sneller geneigd hierdoor ook wat meer van zichzelf te laten zien, waardoor je een open sfeer creëert.

Verder vind ik dat een goede docent zorgt voor voldoende afwisseling in (activerende) werkvormen en lesmateriaal. Een PowerPoint presentatie, op excursie gaan, een leuke puzzel die met het onderwerp te maken heeft etc. draagt bij dat de lesstof meer gaat leven voor de leerlingen.

Als docent is het voor mij van belang dat je goed contact hebt met collega’s. Mijn deur staat altijd open en ik vind het niet vervelend als een collega bij mij in de les komt zitten om te kijken hoe ik het vak aan de leerlingen overbreng. Een veilig klimaat waarin je open en eerlijk naar collega’s kan zijn is belangrijk. Wanneer je op de hoogte bent van elkaars sterke en zwakke kanten kan je elkaar ondersteunen en verder ontplooien.
Het observeren van lessen van collega’s is een belangrijk onderdeel. Je kan van elkaar leren. De ene leraar is de ander leraar niet. “Er zijn meer wegen die naar Rome leiden” Soms is het erg verrassend en leerzaam om te zien hoe collega’s bepaalde lesstof aan de leerlingen aanbieden.

Als docent vind ik het belangrijk om niet te denken dat je alles al kan. Ik vind dat je jezelf moeten blijven ontwikkelen.
Ook maatschappelijke veranderingen en het continu veranderende onderwijs systeem zorgen ervoor dat je contant in een groeiproces zit om passend en goed onderwijs te kunnen blijven geven. Om te blijven groeien is het van belang dat je jezelf nieuwe doelen blijft stellen. Deze doelen probeer ik niet uit het oog te verliezen. Het reflecteren is hier een belangrijk onderdeel in. Ik geef niet te snel op. Als iets niet werkt probeer het dan te verfijnen en probeer het opnieuw. Zie kritiek niet als verwijt maar juist als hulpmiddel om te kunnen groeien.

Hoe lastig leerlingen soms ook kunnen zijn, probeer altijd de positieve punten van de leerling te benadrukken.
Het positief benaderen en kijken naar wat de leerling wel kunnen in plaats van wat ze (nog) niet kunnen zal de leerling aansporen om niet op te geven en door te zetten. Leerlingen moeten het gevoel hebben dat ze het kunnen dan zijn de wat moeilijkere taken juist een uitdaging in de plaats van een opgave. Het belonen en het complimenteren draagt bij aan de ontwikkeling van het zelfvertrouwen van een leerling.

Een goede voorbereiding draagt bij aan een goede les. Ik heb gemerkt dat de eerste 10 minuten van een les erg belangrijk zijn. Een goed begin is het halve werk! De uileg en instructies die ik geef moeten voor de leerlingen duidelijk zijn. Ik vraag ook altijd aan een leerlingen of hij/zij de uitleg/ instructies goed begrepen hebben.

Misschien kun je niet schrijven, niet lezen en niet rekenen, maar iedere seconde van het leven van ieder mens staat in het teken van omgaan met onszelf, anderen en onze samenleving. Daarom vind ik dit een vak wat vanaf de kleuterschool al zou moeten worden gegeven.
Hoe ga je met jezelf om, met andere en je omgeving staat centraal. Welke vaardigheden/competenties moet je daarvoor kennen en/of kunnen. Alles wat we denken, doen en voelen is hierop van invloed ook al zijn we ons hier vaak niet van bewust.

Het vak omgangskunde in de breedte zin draagt bij aan de zelfstandigheid, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid van leerlingen. Leerlingen leren hun sociale en emotionele vaardigheden in positieve zin te ontwikkelen.
Het vergroten van inzicht, kennis en vaardigheden geeft leerlingen de mogelijkheid tot controle over zijn of haar keuzes te kunnen verantwoorden. Mijn visie is dat iedereen door het herkennen van zijn kwaliteiten kan groeien. Maar ook door te weten waar je valkuilen liggen kan je juist de weg naar groei en zelfontplooiing door maken.
Het aanleren van vaardigheden en aanbieden van kennis kan als een ondersteuning bieden om een doel te bereiken. Bijv. wanneer een leerling een stageplek zoekt kan je deze helpen door vaardigheden aan te leren met betrekking tot solliciteren.
Jezelf, Anderen en de samenleving zijn brede aspecten en kunnen worden opgedeeld in kleine subonderwerpen. Afhankelijk van de doelgroep en behoefte niveau kan er worden gekeken aan welke onderwerpen aandacht of juist extra aandacht zou moeten worden besteedt.
Als ik merk dat er in mijn klas dat er sprake is van veel conflicten, agressie en/of pesten zal ik mijn les laten aansluiten op de problematiek wat tussen de leerlingen afspeelt. Ik vind dat dit een vaardigheidheid is die elke docent omgangskunde moet beheersen.

Leerlingen hebben vaak het idee dat ze alles al weten maar toch stiekem weten ze dat dit nog niet het geval is. Met het ene been staan ze bij volwassenheid en met het andere been staan ze nog in je kindertijd. Pubers zijn is niet makkelijk en dat is iets wat sommige volwassenen nog wel eens willen vergeten. Ze hebben het vaak moeilijk, met zichzelf, met de wereld om hen heen en met hun ouders. (allemaal thema’s die bij het vak omgangskunde aan bod komen).
Ze zijn op weg naar een eigen identiteit. Dat doen ze door te ontdekken wie ze zelf zijn, door zich te onderscheiden van anderen of juist zich te conformeren aan anderen. Gevoelens kun je niet sturen, gedrag wel. Ik wil leerlingen laten nadenken over zichzelf, anderen en de maatschappij waarvan zij deel uit maken. Vaak voelen de leerlingen zich totaal niet bij de maatschappij horen.
Veiligheid, duidelijkheid, acceptatie en begrip zijn voor mij sleutelwoorden in de omgang met pubers. Duidelijke communicatievaardigheden liggen hieraan ten grondslag.
Ik kan mij goed voorstellen dat sommige leerlingen niet graag naar school gaan. Ze worden gepest, en/of hebben een pestverleden, hebben problemen thuis, vinden de lessen te saai, hebben geen toekomstbeeld etc. Leerlingen die met tegenzin naar school gaat zijn sneller geneigd om lessen over te slaan. Ik wil in mijn lessen leerlingen laten ervaren dat leren best leuk kan zijn.
Leerlingen zijn kritisch naar zichzelf en anderen. Ik hou van die open en eerlijkheid. Wanneer ik een les heb gegeven wat rommelig verliep dan zeggen ze dat ook. Ik vind het een uitdaging om leerlingen te motiveren en enthousiast te maken voor bepaalde vakken. Mijn ervaring is dat dat wel degelijk mogelijk is alleen kost het soms meer inspanning en behoorlijke dosis creativiteit.

Kortom: een goede docent omgangskunde een belangrijke bijdrage leveren aan de maatschappij.

Pedagogische adviezen voor speciale kinderen

Pedagogisch advies“Pedagogische Adviezen voor speciale kinderen”  gaat over speciale, bijzondere, maar complexe kinderen en jongeren, die hun opvoeders soms voor grote problemen kunnen stellen. Naast een beschrijving van hun gedragsproblemen geeft de schrijfster praktische suggesties voor de aanpak hiervan. De kern van die aanpak is gelegen in de bereidheid van de beroepsopvoeder om achter het probleemgedrag te willen kijken en reeds bestaande positieve gedragingen uit te breiden. Hierdoor past dit boek in de trend van de tegenwoordige hulpverlening om vooral oplossingsgericht en niet zozeer probleemgericht te handelen. Deze aanpak biedt meer openingen en perspectief in problematische opvoedingssituaties.

Door zijn eenduidige opbouw is het boek zowel een praktisch handboek als een naslagwerk. Van alle problemen worden steeds dezelfde vragen beantwoord. In de twaalf hoofdstukken van deel II staat telkens beschreven: hoe ziet het probleem eruit volgens het psychiatrische DSM-IV classificatiesysteem, wat zijn mogelijke oorzaken, wat zijn mogelijke handelingssuggesties, wat is de prognose en wat zijn de concrete verschijningsvormen van het probleem in een klas of groep.

Het boek is door de uitgever, Bohn Stafleu van Loghum, uitgeroepen tot boek van het jaar 2002 en 2005.

Pedagogische adviezen voor speciale kinderen
Trix van Lieshout
ISBN: 90-313-3727-7