Reflecteren op een kookles

NAAM: _____________
DATUM:_____________
GERECHT:____________

Zelf Beoordeling koken:

Je schrijft een eigen beoordeling. Het is belangrijk dat je terug kijkt op je eigen werkhouding/gedrag. Reflecteren dus……………Geef duidelijk aan waarom je iets vindt.

Heel veel Succes!!!

  1. Heb je hygiënisch gewerkt? Leg uit? Waar heb je allemaal opgelet?
  2. Hoe vond je het koken zelf gaan? (was je rustig aan het werk, werk je lekker door)Wat ging er goed?
  3. Wat ging er minder goed tijdens het koken?
  4. Hoe was je taalgebruik tijdens de kookles?
  5. Hoe heb je opgeruimd? (afwassen, werkbank, spullen op de juiste plek terug zetten)
  6. Hoe heb je je taak gedaan? En hoe ging dat?
  7. Ben je bereid geweest om iemand te helpen? Waarom wel/niet
  8. Hoe heb je afgewassen? Leg uit in de verschillende stappen
  9. Wat heb je gedaan in de tijd dat je even moest wachten? (achter werkbank staan of aan de tafel zitten)
  10. Hoe ben je omgegaan met de begeleiding? (Luisteren, wachten op je beurt etc)
  11. Hoe ben je omgegaan met medeleerlingen? (taalgebruik, rustig praten, luisteren, respect)
  12. Waar heb je verder nog meer opgelet tijdens de kookles?
  13. Hoe zag je eindproduct eruit?

Witlof in kruidensaus(Voor 1 persoon)

Benodigdheden:

  • 3 struikjes witlof
  • kwart zakje voorgekookte minikrieltjes
  • 100 g hamreepjes
  • 2 eetlepels crème fraîche
  • 2 eetlepels doosje verse roomkaas met kruiden
  • 1 eetlepel boter of margarine

Bereiding:

  1. Witlof schoonmaken en fijn snijden. Het witte (het binnenste deel aan het uit einde eruit halen want dat is bitter).
  2. In een pan een grote klont boter laten smelten (let op: de boter mag niet bruin worden!!!) Je gaat de groenten en aardappelen smoren.
  3. Voeg de aardappelen toe. (goed blijven roeren!!!)
  4. Voeg na een minuut of 15 de gesneden witlof toe
  5.  Snij vervolgens de ham in kleine reepjes. Blijf ook af en toe in je pan roeren!!!
  6. Voeg na ongeveer 5 minuten de ham, crème fraîche en roomkaas toe.
  7. Roer alles nog even goed door elkaar.
  8. Proef of je aardappelen gaar zijn.
  9. Als je aardappelen gaar zijn is het eten klaar…………

 Succes en  eet smakelijk…………………….

Verschillende leuke spellen om je lessen mee te verrijken:

Leuke spellen om je lessen te verrijken:


De spellen kun je bestellen bij Kwaliteitenspel.nl


KWALITEITENSPEL
 kwaliteitenspel1

Thema: Wie ben ik?’ Een kleurrijk persoonlijkheidsspel dat helpt om meer zicht te krijgen op de vraag: Wie ben ik?

Door het spelen van het Kwaliteitenspel kunt je een antwoord vinden op vragen als:
• Wat zijn mijn sterke en minder sterke kanten?
• Hoe zien anderen mij?
• Welke kwaliteiten wil ik ontwikkelen?

* KENNISMAKINGSSPELkennismakingspel

Thema: Leer elkaar op een verrassende manier
(nog) beter kennen’

Een leuke en uitnodigende kennismaking in een groep of team werkt erg stimulerend. Dit spel is niet alleen geschikt voor uiteenlopende werksituaties, maar ook voor de familie- of vriendenkring. Als u elkaar al kent, kunt je met dit spel nieuwe kanten van anderen ontdekken.

 

* VAARDIGHEDENSPELvaardighedenspel

‘Thema: Wat kan ik?’

De invalshoek bij dit veelzijdige communica-tiespel is de vraag: Wat kan ik?

Het Vaardighedenspel kan in vrijwel alle werk- en privé-situaties worden gebruikt om op een speelse manier de wijze van functioneren en communiceren te bespreken én te verbeteren.  Het spel is dan ook bestemd voor iedereen die
zich met communicatie bezig houdt.

* WAARDEN- EN NORMENSPELnormen-en-waarden

‘Thema: Wat vind ik belangrijk?’

De bedoeling van dit spel is je met anderen in gesprek te brengen over waarden en normen.

TOELICHTING

Het Waarden- en Normenspel bestaat uit 140 kaarten, verdeeld over 3 groepen:

Waarden – Centrale vraag: Wat is voor mij als persoon of voor ons als organisatie richtinggevend voor ons handelen? Bijvoorbeeld:  rechtvaardigheid, integriteit, duurzaamheid en solidariteit.

Thema’s – Geven terreinen weer waarop  waarden concreet tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Voorbeelden: leidinggeven, opvoeding, media en politiek.

Normen – Kernvraag hierbij: Welke gedragsregels zijn gewenst of ongewenst in  groepen? Voorbeelden van groepsnormen: ‘je moet jezelf zien te redden’ en ‘je mag fouten maken’. Met bovenstaande groepen
kaarten kan men zowel afzonderlijk als in combinatie spelen.

* GEVOELSWERELDSPELgevoelswereld

‘Centrale vraag: Wat voel ik?’

De bedoeling van dit spel is je met anderen in gesprek te brengen over de wijze waarop je situaties, mensen of een organisatie ervaart.  Als gevolg daarvan zult u niet alleen bewuster worden van jezelf, maar kunt u ook anderen
beter gaan begrijpen.

 * EIGEN WIJSHEDEN SPELeigen-wijsheden spel

 Citaten kunnen je helpen bewust te worden van de wijze waarop je tegen bepaalde onderwerpen of het leven als geheel aankijkt. Op deze manier helpen ze je je  eigen wijsheid te ontdekken.

De bedoeling van dit spel is u op speelse wijze met anderen in gesprek te brengen over de manier waarop je tegen onderwerpen als ‘communicatie’, ‘verandering’ of ‘leiderschap’ aankijkt. Daarnaast nodigt dit spel je uit door middel van prikkelende vragen deze onderwerpen te koppelen aan je persoonlijke ervaringen.

Het ‘Eigen Wijsheden Spel’ bestaat uit 144 kaarten. Op de voorzijde van de kaarten staat een citaat, op de achterzijde een vraag, gekoppeld aan het citaat.  Je kunt ook heel goed alleen met de vragen of alleen met de citaten werken.

* INSPIRATIEIESPELinspiratiespel

Het ‘Inspiratiespel’ geeft richting bij het beantwoorden van de vraag: Wat wil ik? Het spel bestaat uit 140 kleurrijke kaarten, verdeeld over 4 groepen:

1. Activiteiten. Helpen na te denken over vragen als: Waar ben ik graag mee bezig? Waar krijg ik energie van?
2. Inspiratiebronnen. De kernvraag hierbij is ‘Waar haal ik mijn inspiratie vandaan?’
3. Voorwaarden. Hierbij gaat het om de vraag: Wat heb ik nodig om effectief en prettig te kunnen functioneren?
4. Belemmeringen. De centrale vraag hierbij is ‘Welke gedachten belemmeren mij om activiteiten die me inspireren te verwezenlijken?’

Met bovenstaande groepen kaarten kan men zowel afzonderlijk als in combinatie met elkaar spelen.

Tips: omgaan met gewenst en ongewenst gedrag

Of een leerling al dan niet gewenst gedrag vertoont, is afhankelijk van een hele reeks van factoren. Die bepalen het leef en werkklimaat in de klas. Bij leren hoort een prettige sfeer, dus een goed werkklimaat. Een docent moet rekening houden met factoren die ongewenst gedrag kunnen veroorzaken:

De beginsituatie:
Wat is de lesinhoud en kies ik daarvoor de juiste werkvorm, houd ik daarbij rekening met de beginsituatie. Wat is de (sociale) achtergrond van mijn leerlingen (de regels thuis)? Welke groepsdynamiek komt op gang (In sommige klassen is het een prestatie als je uit de les wordt gezet)? Wat zijn de waarden en normen van de vriendengroep (peergroup) tegenover die van de school, ouders en docent? De schooldag: hoe was de sfeer tijdens de vorige les, is er een toets tijdens de volgende les?

Houding:
Ben ik oprecht of speel ik een rol? Toon ik mijn gevoelens (kwaad, boos, of ongeduldig, maar ook enthousiast en blij)? Toon ik zelfvertrouwen en heb ik een open houding?
Communiceer ik vanuit ik- boodschappen (Ik vind het niet leuk dat jullie ongevraagd de les storen) in plaats van jij-boodschappen (Jij moet stil zitten)? Geef ik mijn eigen fouten toe en toon ik respect en begrip voor mijn leerlingen? Onderhandel ik met mijn leerlingen? Stimuleer en motiveer ik leerlingen. Benader ik leerlingen positief?
Een docent kan al deze factoren niet beïnvloeden, maar wel de manier waarop hij/zij hiermee omgaat. Daarin kunnen docenten laten zien dat ze de leerling ook als ‘mens’ erkennen.

Grenzen en afspraken:
Jongeren hebben grenzen nodig. Die zorgen voor veiligheid, structuur, vertrouwen en respect. Als grenzen wegvallen, wordt een kind onzeker, voelt zich onveilig en wordt het bang. Het hoort ook bij het groeiproces zich te kunnen afzetten tegen de grenzen die opvoeders stellen. Als een kind niets heeft om zich tegen af te zetten, als het niet weet wat gewenst of ongewenst gedrag is, raakt het zijn respect kwijt voor die opvoeders.
Bovendien zijn er verschillende grenzen en regels: die van thuis, het verkeer, de maatschappij en de vrienden worden opgelegd. Die van de docent lichamelijke opvoeding, de docent wiskunde en docent omgangskunde etc. De grenzen van gisteren en die van vandaag. Er zijn schoolregels en er zijn klassenregels. Met deze diversiteit aan regels en afspraken moeten leerlingen leren omgaan en hun weg in vinden.

Preventie: de hele school
Preventief werken met straffen en belonen is een zaak van de hele school op verschillende niveaus.

Op schoolniveau:
Is er een duidelijke visie in de school op de opvoeding en het leren van leerlingen? Staat die genoteerd in het schoolwerkplan? Heeft de school een visie op maatschappelijke problemen die kinderen en jongeren bezighouden (snoepen, roken, drugs, geweld, prestatiedruk)? Zijn directie en docenten bereid hun onderwijsgedrag in vraag te stellen (vernieuwing, discussies, nascholing )? Of gaan ze uit van hun eeuwigdurend eigen gelijk?
Is de school transparant? Waar liggen de grenzen en zijn die voor iedereen op school duidelijk? Zijn ze uitgeschreven in een schoolreglement? Heeft de school een plan voor straffen en belonen? Is het voor iedereen duidelijk wie bij de begeleiding van de leerlingen welke verantwoordelijkheid heeft, waar en met wie ieder kan overleggen?
Worden alle medewerkers op school voldoende ondersteund en begeleid om positief te blijven? Beschouwen de docenten zich als een team?
Ziet de school zichzelf als een ‘lerende’ organisatie, waar afspraken en regels ter discussie kunnen staan? Is er  sprake van een overlegcultuur?
Is er voldoende participatie op school: hebben docenten, hulp opvoedend personeel, leerlingen en ook ouders inspraak bij het opstellen van regels en afspraken.

Op klassenniveau:
Is het duidelijk welke afspraken gelden in de klas (klasregels), in de hele school (schoolregels) of bij de verschillende docenten?
Zorgt de school voor voldoende ondersteuning van docenten met ‘moeilijke’ klassen?
Bestaat de mogelijkheid voor een team docenten om samen met de leerlingen projecten uit te werken die de opvoedingsvisie van de school concreet maken?

Op individueel niveau:
Geef ik voldoende aanwijzingen i.v.m. met wat bij mij in de klas mag of niet mag?
Weten de leerlingen hoe ik met hen wil samenwerken op relationeel vlak? (Hoe persoonlijk is onze relatie, noemen ze mij meneer of mevrouw of bij de voornaam?)
Geef ik de leerlingen de kans om mee te bepalen wat de regels en afspraken zijn? Houd ik de veranderingen op dat vlak in de hand?
Reageer ik genoeg met humor en zin voor relativeren?
Vertrek ik vanuit een positieve opstelling en respect voor mijn leerlingen?

Belonen:
Belonen is positief reageren op positief gedrag. Het is opmerken dat het goed gaat, dat er geen fouten worden gemaakt.
Docenten stoppen veel energie in allerlei problemen en fouten. Er is geen reden waarom ze niet evenveel energie zouden besteden aan wat goed gaat. Wie werkt vanuit een positieve opstelling tegenover de leerlingen, krijgt respect. Dat bevordert het werk en leefklimaat in de klas. Aandacht voor het goede heeft trouwens meer succes dan correctie van het negatieve.

Houding
* Opvoeden is leren en daar hoort een prettige sfeer bij. Docenten die de kunst verstaan leerlingen te waarderen, gaan uit van eenvoudige principes. Ze accepteren wat de leerling zegt en hoe hij het zegt. Ze geven wat extra aandacht als het moeilijk loopt. Ze spreken een leerling ook persoonlijk aan.
* Dingen die verkeerd gaan, vallen meer op dan dingen die goed gaan. Daardoor wordt belonen vaak vergeten. Bij leerlingen die onrustig zijn of doorgaans de sfeer in de klas negatief beïnvloeden, valt gewenst gedrag soms niet op. Ze krijgen daardoor een verkeerd zelfbeeld. Bovendien ontstaat een moeilijke relatie leerling-docent. De leerlingen krijgen een etiket. Vooroordelen hebben soms een invloed op de verwachtingen die de docent heeft tegenover leerlingen (kansarme leerlingen, ‘moeilijke’ leerlingen, zittenblijvers).

Soorten beloningen:
1) Materiële beloningen zijn tastbare dingen (snoep of een boek).
2) Activiteitsbeloningen zijn dingen die de leerling graag doet (een uitstap maken, naar de film gaan). Leerlingen doen graag iets samen met de klas. Dat hoeft niet spectaculair te zijn (een onverwacht prettig klassengesprek bijvoorbeeld), maar het verbetert vaak het groepsgevoel en de sfeer in de klas.
3) Sociale beloningen hebben te maken met aandacht, vriendelijk zijn, aanmoediging. Zij vormen de belangrijkste beloningen. Waardering van de docent zorgt voor een gevoel van eigenwaarde. De aandacht via positieve feedback van de docent heeft meer invloed op een leerling dan een cijfer. Zo moedigt de docent de leerling aan, schept hij bovendien duidelijkheid over de onderlinge relatie, de regels en afspraken.

Aandachtspunten voor beloningen:
Waar moet je rekening mee houden als je leerlingen beloont?
1. Afspraken over belonen moet je ook nakomen: als na een bepaald gewenst gedrag een beloning werd beloofd, dan moet die er ook komen.
2. Een beloning (bv. aandacht) werkt het best als ze zowel in tijd als plaats nauw aansluit bij het gedrag.
3. Een verrassende beloning heeft grotere waarde. Zorg voor voldoende afwisseling.
4. Beloon ook niet altijd na elk gewenst gedrag. (Sociale beloningen kunnen vaker gegeven worden.)
5. Een beloning moet voor de leerling de betekenis van een beloning hebben. Ze kan bijvoorbeeld samen met de leerling(en) worden gekozen.
6. Het is beter vaak te belonen dan groots te belonen.
7. Ook het wegvallen of verminderen van een straf is een beloning. Als dit echter vaak gebeurt, kan de straf haar invloed verliezen.

Straffen:
Binnen hun opvoedende taak is het de opdracht van docenten om grenzen duidelijk te maken en ze consequent te bewaken. Leerlingen zullen die grenzen overschrijden. Dat gebeurt om de eenvoudige reden dat niet alle grenzen duidelijk kunnen (en moeten) zijn, omdat niet alle grenzen even aangenaam zijn en omdat leerlingen nu eenmaal leerlingen zijn.
Met straf probeert de docent de leerling aan te zetten om zijn gedrag te veranderen, aan te passen aan de normen en regels die aanvaard zijn. Straffen kunnen succes hebben, maar ze kunnen ook een sfeer van angst en agressie creëren. Vooral als ze bedoeld zijn als vergelding of afschrikking. Zo’n sfeer verziekt de sfeer in de klas en verhindert het leren en het leerplezier.
Houding
Als leerlingen regels overtreden, kan de docent:
* Duidelijk stellen dat hij iets wil of niet wil en waarom hij dat wil. Daarmee maakt de docent duidelijk dat hij verantwoordelijkheid heeft en die wil opnemen, maar ook dat hij verwachtingen heeft ten aanzien van de leerlingen en dat er met hem te praten valt.
* De docent kan de leerlingen aan regel herinneren.. Hij gaat ervan uit dat de leerling de regels wel kent en aanvaardt, maar wegens omstandigheden even uit het oog is verloren. Dat gebeurt ons allemaal;
* Aantonen welk belang hij hecht aan de regel. Niet alle regels zijn even belangrijk. De sanctie hangt ervan af. Zo toont de docent zijn redelijkheid (Er valt mee te praten).

Soorten straffen:
1) Fysieke straffen (een tik, slaan bv.) zijn uiteraard uitgesloten. Geen enkele opvoeder (ouder, docent) mag ooit een kind pijn doen.
2) Activiteitsstraffen verbieden aangename bezigheden (geen videofragment bekijken) of leggen onaangename bezigheden op (strafwerk schrijven, uit de klas sturen). In onderwijs zijn het vaak gebruikte straffen.
3) Sociale en psychologische straffen als iemand bespotten, verwijten maken, uitsluiten, schelden, bekritiseren Ze doen de leerling vaak véél meer pijn dan fysieke straffen. Wie respect heeft voor zijn leerlingen, doet dat niet.

Aandachtspunten voor een goede straf:
Docenten straffen soms om te tonen dat ze boos of teleurgesteld  zijn, of zelfs om wraak te nemen. Daar dient straf niet voor. Goede straf wil ongewenst gedrag afleren, fouten herstellen. Straffen zijn hulpmiddelen. Ze helpen de leerling aan motivatie om zich medeverantwoordelijk te voelen voor eigen gedrag. Elf aandachtspunten voor een goede straf:
1. Begrijpt de leerling voldoende wat van hem verwacht wordt? Als een leerling iets verkeerd doet uit onwetendheid, is er geen sprake van ongewenst gedrag. Vertel dus ook waarom zijn gedrag niet gepast is.
2. Om een leerling van gedrag te veranderen, kan straf niet de eerste strategie zijn. Met aanmoedigen en stapsgewijs aanleren kan je ook resultaat bereiken.
3. De straf moet ook de betekenis van een straf hebben bij de betrokken leerling (een notitie in de agenda heeft geen zin als de ouders de agenda nooit bekijken).
4. Ongewenst gedrag neemt toe als je nu eens niet en dan weer wel straft. Wees consequent. Leerlingen weten anders niet waaraan ze zich moeten houden.
5. Leerlingen worden gestraft om hun fout gedrag, niet om hun persoon. Zeg dat ook.
6. Een straf moet voorspelbaar zijn. De afspraken daarover moeten helder en duidelijk zijn.
7. Een straf moet zinvol zijn. Ze moet iets te maken hebben met het foute gedrag. (Een nul op het rapport werkt niet zomaar. Wie lege blikjes heeft gegooid, maakt de speelplaats weer schoon.)
8. Een aangekondigde of afgesproken straf moet ook worden uitgevoerd. Anders heeft straf geen effect.
9. Dreig niet met straffen die niet uitvoerbaar zijn.
10. Wees mild. Een straf moet niet erger zijn dan nodig. Onrechtvaardige straffen zorgen voor agressie.
11. De straf moet snel volgen op het ongewenst gedrag. Hoe sneller, hoe groter het effect.
12. Elke straf heeft ook een einde. Docenten komen te vaak terug op een fout. Vergiffenis moet mogelijk zijn.

Dreigementen, waarschuwingen, bevelen, kleineren, belachelijk maken Ze verbeteren niet echt de sfeer in de klas of de relatie tussen docent en leerling.
1)  Blijf rustig en beleefd. Beledig of kleineer niet.
2) Benoem het ongepaste gedrag (Er wordt te veel gepraat), beschrijf wat de bijhorende gevoelens zijn (Ik kan me niet concentreren op deze oefening), herinner aan de afspraak en de concrete gevolgen. Benoem het gewenste gedrag wat je wel van een leerling verwacht.
3) Vraag aan de leerling waarom hij afwijkt van de afspraak. Luister naar wat hij zegt. Misschien heeft zijn gedrag een oorzaak, betekenis of doel.
4) Ga in op wat de leerling zegt, vertrek vanuit jouw standpunt en ga niet in de verdediging..

Straffen en de groep:
Straffen gebeurt meestal tegenover één leerling, maar de leerling beoordeelt die straf ook door de ogen van de klasgenoten. Een straf kan daardoor een onbedoeld effect hebben. Zo kan uit de klas gezet worden een statussymbool zijn. Soms weten docenten ook niet wie precies ongewenst gedrag heeft vertoond. In een klas zijn er bovendien voortrekkers (zij geven het voorbeeld, trekken de klas in positieve of negatieve zin met zich mee), steunverleners (zij bedenken niets zelf, maar doen wel mee), toekijkers (zij onthouden zich) en gefrustreerden (zij gaan niet akkoord met het gedrag van de voortrekkers).
De verdeel-en-heers-techniek (leerlingen apart ondervragen en hopen dat een zwakke schakel zal praten) kan grote risico’s inhouden voor de sfeer in de klas. De groep vaart er beter bij als ze zelf de verantwoordelijkheid krijgt om uit de situatie te raken, nieuwe afspraken te maken en een gepaste straf te kiezen.

Niet belonen: De beste straf
De beste straf is de straf die je niet moet geven. De eerste manier om niet te straffen is: niet belonen. Door ongewenst gedrag niet te belonen, bestaat de kans dat de leerling het in de toekomst niet stelt. Een leerling kan bijvoorbeeld storen om aandacht te krijgen. Als de leerling echter geen voordeel haalt uit het negatieve gedrag (bv. De docent negeert het), zal dit minstens evenveel effect hebben als een straf.
Mogelijke reacties op ongewenst gedrag die geen straf zijn:
* Benoemen van negatief gedrag (Jij vindt dit onderwerp misschien belachelijk, maar ik vind het belangrijk).
* Vragen naar de verklaring van het negatief gedrag (Waarom lach jij zo?).
* Aankijken van de leerling om te tonen dat je het storend gedrag hebt opgemerkt;
* Stem iets verheffen om bij te sturen.

Oefeningenboek voor groepen

oefeningenboek voor groepenHet ‘oefeningenboek voor groepen’ beschrijft honderdenvijftig kortdurende oefeningen. Via een zoeksysteem kan eenvoudig die oefening gekozen worden die het best aansluit bij het doel, het proces, de cultuur en de sfeer van de groep op een bepaald moment.

Ik vind het echt een super handig boek, zeer geschikt voor werken met therapie,-opleidings,-trainings en andersoortige groepen.
Het zijn kortdurende oefeningen (de oefeningen duren niet langer dan een half uur). De oefeningen zijn uitermate geschikt om op een snelle en efficiente manier situaties te verhelderen of de groep vertrouwd te maken met met een bepaald thema.
Het oefeningenboek voor groepen
Lex mulder& Wicky Voors& Herma Hagen
ISBN: 90-14-03950-6